Eugène Dubois
de man die het gelijk van darwin bewees |

Marie Eugène
François Thomas Dubois (Eijsden, 28 januari 1858 – Haelen, 16 december 1940) was
een Nederlands arts, antropoloog, anatoom, paleontoloog en ecoloog die in Nederlands-Indië gericht zocht naar fossiele tussenvormen tussen mensen en aapachtigen. Vóór Dubois' opgravingen waren vondsten van prehistorische mensen
toevalstreffers geweest, waarvan het belang pas later herkend werd.
Op Java vond Dubois tussen 1889 en 1893 verschillende botten en
schedelfragmenten die hij toeschreef aan een tussenvorm, die hij Pithecanthropus
erectus of javamens noemde. Het belang van zijn ontdekking werd betwist door de
meeste van zijn vakgenoten. Uiteindelijk zouden zijn ontdekkingen echter tot een
enorme toename van de kennis over de evolutie van de mens leiden. De door Dubois
gevonden fossielen worden tegenwoordig tot Homo erectus gerekend.
Daarnaast was Dubois een pionier op het gebied van de ecologie en
natuurbescherming.
LEVEN EN WERK
Jeugd en studie
Dubois groeide op in het Limburgse Eijsden, waar zijn vader Jean Dubois
apotheker en later burgemeester was. Hij was het oudste kind in een katholiek
gezin met vier kinderen. Dubois interesseerde zich al op jonge leeftijd in alles
dat met de natuur te maken had. Hij ondernam tochten in de omgeving, verkende de
grotten van de St. Pietersberg en leerde veel soorten planten en dieren uit het
hoofd. Hij legde een verzameling aan, een rariteitenkabinet van vreemde objecten
zoals gedroogde planten, stenen, schelpen, schedeltjes van dieren en insecten.
Vanaf zijn twaalfde bezocht hij de HBS in Roermond, waar hij bij een familie
inwoonde. Tijdens de vakanties verbleef hij bij zijn ouders. Op school viel zijn
talent en interesse in natuurlijke historie op. De eerste kennismaking met de
evolutietheorie was rond zijn tiende geboortejaar, toen hij werd
geconfronteerd met de heftige reacties in de pers op de lezingen
die Carl Vogt hield in Aken (1867) en Rotterdam (1868). Dit
heeft de interesse voor de evolutietheorie bij hem aangewakkerd. Ideeën over de evolutie van de mens van
vooraanstaande biologen uit die tijd, zoals Darwin, Huxley of Haeckel
fascineerden hem. Hoewel zijn vader liever zag dat hij apotheker werd, besloot
Dubois, gestimuleerd door zijn leraren, in 1877 aan de Universiteit van
Amsterdam medicijnen te gaan studeren.
Als student bleek Dubois vooral geïnteresseerd in de colleges fysiologie van
Thomas Place. Tijdens zijn studie werkte hij als leraar anatomie aan de
Kunstnijverheidsschool en de Rijksnormaalschool voor Teekenonderwijzers. In 1884
rondde hij zijn studie af, waarbij hij de titel arts kreeg. Een aanbod van de
Universiteit Utrecht om in Utrecht als docent te komen werken sloeg hij af. In
plaats daarvan besloot hij, aangemoedigd door zijn leraar anatomie in Amsterdam,
Max Fürbringer, zich te wijden aan het onderzoek. Tussen 1881 en 1887 deed hij
vergelijkend anatomisch onderzoek als assistent van de Fürbringer, eerst als
student, later als assistent. In 1885 onderzocht hij het strottenhoofd (larynx)
van gewervelde dieren, waarbij hij een hypothese opstelde over de evolutie van
dit orgaan. Desondanks bleef zijn belangstelling vooral uitgaan naar het raadsel
van de evolutie van de mens. Hij werd beïnvloed door het werk van Haeckel, die
aannam dat, als de mens inderdaad uit een aapachtige voorouder was geëvolueerd,
er een tussenvorm moest hebben bestaan, een aapachtige mens. Geïnspireerd door
de vondst van fossielen van Neanderthalers bij het Belgische Spy zocht hij
tijdens zijn vakanties in de omgeving van zijn geboorteplaats Eijsden grotten af
op zoek naar fossielen.[1] In de grot de Henkeput bij het dorpje Rijckholt vond
hij prehistorische menselijke schedels.
Dubois trouwde in 1886 met Anna Lojenga. Het echtpaar zou drie kinderen krijgen.
In 1886 schreef Dubois een bijdrage over de anatomie van walvissen in een boek
van Max Weber. In 1887 besloot hij echter, tot ontzetting van zijn collega's en
begeleiders, zijn wetenschappelijke carrière op te geven om met zijn vrouw en
pasgeboren dochtertje naar Nederlands-Indië te reizen, waar hij op zoek wilde
gaan naar de ontbrekende schakel in de evolutie van de mens.
Nederlands-Indië
Charles Darwin had geschreven dat de eerste mensen waarschijnlijk in het warme
klimaat van de tropen leefden, omdat bij de evolutie van aapachtige tot mens de
vacht grotendeels verdwenen was. Darwin dacht dat de woonplek van de eerste
mensen waarschijnlijk in Afrika lag, omdat daar tegenwoordig nog mensapen als
gorilla's leven.[2] Ernst Haeckel, die een grotere invloed had op Dubois en met
de jonge anatoom correspondeerde, vermoedde echter dat het zuiden van Azië een
logischere plek was. Dubois' eerste doel was Sumatra, vanwege het voorkomen van
orang-oetans en gibbons op dat eiland. Toen de Britse geoloog Richard Lydekker
in 1878 in de Siwaliks van Brits-Indië fossielen van een "chimpansee" ontdekte,
sterkte dit Dubois' vermoeden dat de eerste mensen in Zuid-Azië hebben geleefd.
Aangezien Dubois geen geld had om de reis te financieren, trad hij als arts in
dienst van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger. Op die manier hoefde hij
de 7 weken durende reis per schip niet te betalen. Hij werd te werk gesteld in
het ziekenhuis van Padang, aan de westkust van Sumatra. Om tijd te kunnen wijden
aan zijn zoektocht naar fossielen werd hij op eigen verzoek in 1888
overgeplaatst naar Pajakoemboeh, in het binnenland van Sumatra. Dubois vond in
deze omgeving fossielen van een indrukwekkend aantal soorten, waaronder varkens,
neushoorns, herten, olifanten, gibbons en tapirs. Het succes bleef niet
onopgemerkt. In maart 1889 werd hij vrijgesteld van zijn medische werk om als
natuurvorser in dienst te treden van het koloniale Departement van Onderwijs,
Eeredienst en Nijverheid. Hij kreeg veertig koelies toegewezen om verdere
opgravingen te kunnen uitvoeren. Dubois breidde zijn zoektocht daarna uit over
het gehele hoogland van West-Sumatra.[3]
Tot zijn teleurstelling moest Dubois echter vaststellen dat de fossielen die hij
op Sumatra vond relatief jong waren en niet veel verschilden van de soorten die
er tegenwoordig leven. In oktober 1888 vond een mijnbouwkundig ingenieur in een
grot op Oost-Java een menselijke schedel, die aan Dubois gestuurd werd. Dubois
concludeerde dat de schedel duidelijke verschillen met de huidige menselijke
bevolking van Java vertoonde en dus van een prehistorische bewoner van het
eiland moest zijn geweest (de zogenaamde wadjakmens).[4] Eind 1889 verlegde hij
daarom zijn zoektocht naar Java, waar hij zich in het dorp Toeloeng Agoeng
vestigde. De opgravingen concentreerden zich in het begin vooral op de grotten
in het gebied. Behalve veel op het eiland uitgestorven diersoorten leverde dit
in september 1890 een tweede menselijke schedel op, gevonden in dezelfde grot.
De Wadjakmens was echter nog te nauw verwant aan huidige mensen om als een
ontbrekende evolutionaire schakel te worden beschouwd.
Eerder hadden de schilder Raden Saleh, de geoloog Karl Martin en de natuurvorser
Franz Junghuhn al opgemerkt dat ook in de open liggende Neogene en Kwartaire
gesteentelagen op Java veel fossielen voorkwamen. Vanaf 1890 verlegde Dubois
zijn aandacht daarom steeds meer naar het open veld, zo werden opgravingen
begonnen bij Kedoeng Broeboes in de Kendengheuvels en op de Pati Ajam in
Japara.[5] Het werk werd moeilijk gemaakt door de lokale bevolking, die fossiele
beenderen opgroeven om als "drakenbotten" aan Chinese handelaren te verkopen. De
Chinezen maakten poeder van de botten waar een geneeskrachtige werking aan werd
toegeschreven. De bevolking zag de paleontologen als concurrenten en regelmatig
werden opgegraven beenderen gestolen.
Van de verschillende opgravingen op Java bleken die aan de oevers van de Solo
bij Trinil het meest belovend. In de Laat-Pliocene tot Vroeg-Pleistocene
sedimentaire gesteentelagen die hier liggen ontsloten werden veel fossiele
soorten dieren gevonden. Onder de vondsten bevonden zich fossielen
van tapirs, orang-oetans, varkens, neushoorns, beren, muntjaks, Indische
olifanten en uitgestorven soorten zoals Stegodon, een slurfdier nauw verwant aan
olifanten. Vanaf 1891 concentreerde Dubois het werk daarom in Trinil, op de
jaarlijkse periode waarin het water in de rivier te hoog staat na. Daar vond hij
onder andere de uitgestorven rat Rattus trinilensis, die pas bijna een eeuw
later wetenschappelijk werd beschreven.
In september 1891 werd een fossiel schedeldak gevonden, dat door Dubois
aanvankelijk als van een chimpansee werd geïdentificeerd. In het volgende jaar
werd echter ook een dijbeen ontdekt en het werd duidelijk dat het dier rechtop
liep en niet in bomen leefde. In 1893 raakte Dubois overtuigd dat het niet een
mensachtige aap, maar een aapachtige mens betrof, de ontbrekende evolutionaire
schakel waar hij naar op zoek was geweest.[6] Hij publiceerde zijn vondst in
1894 onder de naam Pithecanthropus erectus (later is de soortnaam veranderd in
Homo erectus).
In 1895 reisde Dubois naar Brits-Indië waar hij de collectie van het Indian
National Museum in Calcutta bestudeerde en op expedities in de Siwaliks diverse
fossielen van zoogdieren vond. Daarna keerde hij met zijn gezin, dat inmiddels
drie kinderen telde, terug naar Nederland.
Terug in Nederland
In Europa had Dubois' javamens voor opschudding gezorgd. De reacties waren
echter niet alleen positief. Onder Dubois' aanhangers waren Ernst Haeckel, de
Franse antropoloog Leonce Manouvrier en de Amerikaanse paleontoloog Othniel
Marsh. Onder zijn tegenstanders waren Richard Lydekker, de Britse anatoom Arthur
Keith, de Duitse antropoloog Rudolf Virchow en de Duitse anatoom Wilhelm Krause.
Terwijl Krause en Virchow dachten met een aap te doen te hebben, waren Keith en
Lydekker overtuigd dat Dubois' vondsten de overblijfselen van mensen waren.
Anderen, zoals de Britse anatoom William Turner en de Zwitserse antropoloog
Rudolf Martin, waren het ten dele met Dubois eens, maar vonden zijn conclusie
dat het om een ontbrekende schakel tussen de mens en een aapachtige voorouder
ging te ver gaan. In plaats daarvan dachten ze dat het om een primitieve mens
ging, vergelijkbaar met de in Europa gevonden Neanderthalers. De kritiek op
Dubois beperkte zich niet tot wetenschappelijke bezwaren, ook uit religieuze
hoek kwam kritiek. Nadat Dubois zijn critici toegang tot de fossielen gaf om
deze zelf te bestuderen en meer gegevens over de precieze locatie van de
vondsten bekend maakte, nam de kritiek af maar verstomde niet.[7]
Aanvankelijk reisde Dubois veel congressen af om zijn vondsten te presenteren,
maar nadat de kritiek bleef aanhouden trok hij zich terug uit het debat. Nadat
de Duitse anatoom Gustav Schwalbe een uitgebreide beschrijving van zijn
fossielen publiceerde, voelde Dubois zich verraden en besloot hij zijn fossielen
niet meer aan anderen te tonen. Pas in 1923, na interventie van de KNAW, stond
hij andere onderzoekers weer toe de fossielen van Pithecanthropus te bekijken.
Overigens maakte hij voor de Wereldtentoonstelling van 1900 in Parijs wel een
levensgrote reconstructie van de javamens. Hoewel zijn Indische fossielen waren
ondergebracht in Leiden (de "collectie
Dubois") werd hij ook curator voor Teylers Museum in Haarlem.
Dubois werd in 1897 aangesteld als hoogleraar in de kristallografie,
mineralogie, geologie en paleontologie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij
deed daar anatomisch onderzoek naar verschillen in herseninhoud tussen
diersoorten. Daarbij ontdekte hij, dat als gewicht van de hersenen ten opzichte
van het totale gewicht van het dier genomen wordt, er vaak sprongsgewijze
verschillen tussen soorten zijn. Hij stelde vast dat deze maat voor
hersengrootte voor mensapen ongeveer 4 maal zo klein is als voor mensen. Dubois
vermoedde dat de evolutie van de hersenen in sprongen verliep, waarbij de
hersenen zich ineens konden verdubbelen.[8] Hij wees erop dat Pithecanthropus
precies tussen mensen en apen inzat en dus tweemaal zoveel hersenen heeft als
een aap, maar de helft van de mens. Op die manier probeerde hij aan te tonen dat
Pithecanthropus de ontbrekende tussenvorm was.
Latere jaren
Intussen verplaatste Dubois zijn aandacht naar andere onderwerpen dan de
evolutie van de mens. Zo onderzocht hij de Limburgse vroegpleistocene klei van
Tegelen en de fossielen daarin. Uit fossiele planten bleek dat Limburg 2 miljoen
jaar geleden een veel warmer klimaat had dan tegenwoordig. Onder
de fossiele diersoorten bevinden zich paarden, herten, bevers,
apen en
neushoorns. Dubois begaf zich op het door Ernst Haeckel begonnen nieuwe
onderzoeksgebied van de ecologie, waarbij individuele soorten niet los gezien
worden, maar als onderdeel van een ecosysteem. Dubois kocht het landgoed De
Bedelaer bij Haelen op en deed hier experimenten met de introductie van nieuwe
soorten, waaronder herintroductie van tropische plantensoorten verwant aan de
soorten die in de klei van Tegelen te vinden zijn. Hierbij werd hij geholpen
door zijn zoon, de ontdekkingsreiziger Jean Dubois, die uit tropische landen
exotische zaden opstuurde. Ook experimenteerde hij door het grondwaterpeil aan
te passen en mineralen aan het grondwater toe te voegen, om daarna de
verandering in vegetatie die dit veroorzaakte te bestuderen.
Dubois doel was op zijn landgoed een gevarieerder ecosysteem te creëren, zoals
het geval was voor het menselijk ingrijpen. Hij bouwde torens op zijn landgoed
waar vleermuizen in konden schuilen en was als pionier op het gebied van
natuurbescherming betrokken bij de nieuw opgerichte Nederlandsche Vereniging tot
Behoud van Natuurmonumenten.[9]
Dubois onderzocht daarnaast de vennetjes in de omgeving en de manier waarop deze
waren ontstaan. Hij stelde de hypothese op dat de depressies waarin zich het
water bevindt in de laatste ijstijd ontstonden door grote stukken achtergebleven
ijs.[10]
In 1921 voerde Dubois in opdracht van de KNAW samen met de geoloog Gustaaf
Molengraaff een onderzoek naar het grondwater in de duinen bij Haarlem uit.
Ondertussen stond het onderzoek naar de evolutie van de mens niet stil. In 1907-1908 zou een expeditie onder leiding van Margarethe Selenka de vindplaatsen van
Dubois' fossielen op Java bezoeken. Hoewel de opgravingen van de expeditie een
grote hoeveelheid fossielen opleverden, zaten er geen nieuwe resten van
Pithecanthropus bij. Dubois ontzegde in die tijd anderen de toegang tot
zijn fossielen, omdat hij, na de negatieve ervaring met de
publicaties van Gustav Schwalbe, bang was, dat anderen de
details van zijn Pithecanthropus fossielen zouden
publiceren. Hij had de ambitie om dat zelf te doen. Eind jaren 20
werden door antropologen als Davidson Black diverse fossielen in de buurt van
Peking ontdekt (Sinanthropus, de pekingmens) die sterk op Pithecanthropus leken.
In de jaren 30 ontdekte de Duits-Nederlandse paleontoloog Ralph von Koenigswald
op Java bovendien fossielen, die volgens hem tot Pithecanthropus behoorden. Von
Koenigswald ontmoette in 1939 Franz Weidenreich, de opvolger van Black. Na de
fossielen te hebben vergeleken concludeerden de twee dat de javamens en de
pekingmens dezelfde soort waren, die later Homo erectus werden genoemd. Dubois verzette
zich fel tegen deze conclusies. In zijn ogen stond de pekingmens dichter bij de
moderne mens dan Pithecanthropus, die de enige echte ontbrekende schakel was.
Op het einde van zijn leven lijkt Dubois steeds wantrouwiger ten opzichte van
zijn collega's en obsessiever over het belang van zijn fossielen te zijn
geworden. Daarnaast schijnt zijn huwelijk weinig gelukkig te zijn geweest. Hij
stierf in 1940 op zijn landgoed De Bedelaer.
Nalatenschap en erkenning
Eugène Dubois is vooral bekend van zijn ontdekking van Pithecanthropus, de
javamens. Later zou blijken dat deze fossielen tot Homo erectus behoorden, een
voorganger van de moderne mens, maar niet de door Dubois gezochte ontbrekende
schakel tussen mensen en aapachtigen. Die tussenvorm, Australopithecus, werd in
1926 in Zuid-Afrika gevonden, maar pas in de jaren na de Tweede Wereldoorlog
algemeen aanvaard. Door een groot aantal vondsten van pliocene mensachtigen (vanaf
3 miljoen jaar oud) in Oost-Afrika geloven geleerden tegenwoordig dat de mens
niet in Zuid-Azië, maar in Afrika ontstaan is.
Desondanks was Dubois zeer belangrijk voor de ontwikkeling van de
paleoantropologie en de kennis over de evolutie van de mens. In bepaalde
kringen zorgde zijn ontdekking bovendien voor het verder geaccepteerd raken van
de evolutietheorie, zoals in de sceptische wetenschappelijke kringen in
Frankrijk, waar Leonce Manouvrier Pithecanthropus als bewijs voor evolutie
presenteerde.[11] Dubois was de eerste die doelgericht ging zoeken naar
fossielen van mensachtigen en zijn praktische methode werd al snel overgenomen
door andere paleontologen. Dit zou uiteindelijk tot de vondst van de echte
ontbrekende schakel en een aanzienlijk verbeterde kennis over de oorsprong van
de menselijke soort leiden.
Daarnaast zou zijn hypothese over de evolutie van de hersenen later herontdekt
worden en het fundament voor nieuwe richtingen in de biologie vormen. Dubois'
onderzoek naar de Klei van Tegelen deed de kennis van de ecologie en
paleoklimatologie van Nederland sterk toenemen. Hij kan bovendien als pionier in
de ecologie en natuurbescherming worden beschouwd.
Dubois ontving een eredoctoraat van de Universiteit van Amsterdam in 1897. Hij
ligt begraven in Venlo, in zijn grafsteen zijn twee dijbenen en een schedelkap
van de javamens uitgehakt. Sinds 1991 is bij de vindplaats van de javamens bij
Trinil een museum gevestigd. In juni 2009 vernoemde de Internationale
Astronomische Unie (IAU) een planetoïde naar Dubois, (206241) Dubois.
BRONNEN EN VERWIJZINGEN
Voetnoten
1. Leakey & Slikkerveer (1993),
p 69
2. Darwin schreef deze vermoedens op in zijn boek The Descent of Man and
Selection in Relation to Sex (1871)
3. Leakey & Slikkerveer (1993), pp 76-77
4. Theunissen (1995), p 42
5. Theunissen (1995), p 44
6. Leakey & Slikkerveer (1993), p 93
7. Theunissen (1995), pp 112-113
8. Dubois "cefalisatietheorie" wordt besproken door Pannekoek (1944)
9. Leakey & Slikkerveer (1993), p 162
10. Leakey & Slikkerveer (1993), p 143
11. Theunissen (1995), p 113
Publicaties van Dubois
(de) Dubois, M.E.F.T.; 1886:
Zur Morphologie des Larinx, Anatomischer Anzeiger 1.
(en) Dubois, M.E.F.T.; 1888:
Desirability of Research on the Diluvial Fauna of the Dutch Indies, especially
of Sumatra
(nl) Dubois, M.E.F.T.; 1893:
Paleontologische Onderzoekingen op Java, Verslag van het Mijnwezen
(de) Dubois, M.E.F.T.; 1894:
Pithecanthropus erectus, eine menschenaehnliche Uebergangsform aus Java,
Landesdruckerei, Batavia.
(en) Dubois, M.E.F.T.; 1895:
The Place of 'Pithecanthropus' in the Genealogical Tree, Nature 53
(fr) Dubois, M.E.F.T.; 1902:
Données justifications sur l’essai de reconstruction plastique du
Pithecanthropus erectus, in: Camper, P. (red.): Nederlandsche bijdragen tot de
anatomie 1, pp 237-241.
(en) Dubois, M.E.F.T.; 1924:
Figures of the calvarium cast, a fragment of the mandible and the teeth of
Pithecanthropus erectus, Proceedings of the Section of sciences, Koninklijke
Nederlande Akademie van Wetenschappen XXVII (nr. 5 & 6), p 460, Plaat 1.
(nl) Dubois, M.E.F.T.; 1930:
Phyloblastese, het beginsel der phylogenese en de grondvoorwaarde der
aanpassingsbetrekkingen, Verslag van de gewone vergadering der Afdeeling
Natuurkunde, Deel XXXIX(7): 124-127.
(de) Dubois, M.E.F.T.; 1930:
Die phylogenetische Groszhirnzunahme autonome Vervollkommnung der animalen
Funktionen, Biologia generalis 6, pp 247-292.
(nl) Dubois, M.E.F.T.; 1935:
Pithecanthropus erectus als organisme, in: Handelingen van het 25ste
Nederlandsch Natuur- en Geneeskundig Congres, Leiden, 23-25 april 1935, p
147-159.
(en) Dubois, M.E.F.T.; 1935:
On the Gibbon-like Appearance of 'Pithecanthropus erectus', Proceedings of the
Koninklijke Nederlandsche Akademie van Wetenschappen 38(6), pp 578-585.
(nl) Dubois, M.E.F.T.; 1936:
Nieuwe Pithecanthropus ontdekt?, Algemeen Handelsblad, 18 april 1936. Avondblad
4e bl. 11.
(nl) Dubois, M.E.F.T.; 1936:
Over fossiele menschen en Pithecanthropus, Nieuwe Rotterdamsche Courant, 26 Juli,
2 en 12 Augustus 1936, Rotterdam, Augustus 1936: pp 1-20.
Literatuur
(en) Bouquet, M.; 1993:
Man Ape, Ape Man 1893-1993. Pithecantropus in Het Pesthuis, Leiden. Leiden:
Nationaal Natuurhistorisch Museum, Leiden.
(en) Leakey, R.E. & Slikkerveer, L.J.; 1993:
Man-Ape, Ape-Man. The Quest for Human's Place in Nature and Dubois' "Missing
Link", Netherlands Foundation for Kenya Wildlife Service, Leiden.
(nl) Pannekoek, A.; 1944:
Antropogenese, een studie over het ontstaan van de mens, Amsterdamse
Wetenschapppelijke Academie.
(en) Shipman, P.; 2001:
The Man Who Found the Missing Link. The Extraordinary Life of Eugène Dubois,
Weidenfeld & Nicolson, London. (Nederlandse vertaling: 2007: De ontbrekende
schakel; het levensverhaal van Eugène Dubois, de Nederlander die het gelijk van
Darwin bewees, Vorroux, Bodegraven)
(nl) Theunissen, B.; 1985:
Eugène Dubois en de aapmens van Java. Een bijdrage tot de geschiedenis van de
paleoantropologie, Nieuwe Nederlandse Bijdragen tot de Geschiedenis der
Geneeskunde en der Natuurwetenschappen 16, Rodopi, Amsterdam.
Google books
De tekst is beschikbaar onder de licentie
Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen, er kunnen aanvullende
voorwaarden van toepassing zijn.
home
>> |